Buitengebied heeft meer kansen dat men denkt!
Al eeuwenlang is er wereldwijd sprake van urbanisatie: mensen trekken van het platteland naar de (grote) steden. De zogeheten agglomeratievoordelen maken bedrijven en mensen in urbane clusters productiever en er zijn meer en betere voorzieningen. Alle steden groeien daarom, ook in Nederland. Het buitengebied daarentegen loopt leeg en lijkt economisch kansloos.
Het buitengebied ziet deze (‘krimp’) -ontwikkeling met lede ogen aan en lijkt geen antwoord te hebben op deze trend. Er wordt hier en daar nog wel een achterhoedegevecht gevoerd. Bijvoorbeeld door het combineren van basisschool, winkel, bankautomaat en zorgloket. Daarmee wordt geprobeerd de leefbaarheid nog enigszins in stand te houden. Deze efficiencycurve loopt in praktijk echter vast, omdat de vraaguitval telkens groter blijkt dan de kostenbesparing.
Maar hoe zit het dan met de kansen voor wonen in het fraaie buitengebied? Inderdaad geven stedelingen soms de voorkeur aan wonen op het platteland, maar alleen als dat niet te ver weg ligt van urbane gebieden. En zelfs de ‘pensionado’s gaan in praktijk liever in steden en/of gebieden dicht bij de (klein)kinderen wonen dan te gaan ‘drenthenieren’. En recreatie en toerisme dan? Inderdaad, biedt deze sector soelaas voor regio’s en dorpen die aan de kust of in heel fraaie landschappen (Veluwe, Heuvelland Zuid-Limburg) gelegen zijn, maar dat geldt niet voor ieder buitengebied.
Voor heel veel plattelandsgebeden dreigt een negatieve ontwikkeling. De jongeren trekken weg en de achterblijvers zijn minder vitaal. Er ontstaat leegstand in woningen en gebouwen. Dat leidt tot verloedering, zeker ook als die ruimtes opgevuld worden met marginale groepen, zoals tijdelijke woningzoekers en arbeidsmigranten. Dit wordt vervolgens versterkt door de uitbouw van grote landbouwbedrijven en door de komst van enorme windmolenparken, waarmee het laatste beetje authenticiteit en aantrekkelijkheid wordt verloren. En daarmee ontstaat een buitengebied met twee kwade kanten: marginale economie en marginale kwaliteit!
In mijn visie zijn er twee scenario’s die deze negatieve spiraal kunnen keren. Het eerste scenario is dat men bevolkingskrimp accepteert, maar zich wel actief verzet tegen de verloedering. Bestuur en burgers focussen op herstel van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit. Dat betekent veel slopen, vooral van naoorlogse woningen en de veel te grote garages en schuren. Herstel van waarden geeft kansen voor vormen van kleinschalig werken, zorg, recreatie en biologische landbouw die alle mikken op hoogwaardige niches met relatief hoge opbrengsten. Het tweede scenario is dat het buitengebied gaat anticiperen op een trendbreuk. Op een ontwikkeling waarbij alle voordelen van urbanisatie verdwijnen! Dat lijkt utopisch, maar is best wel mogelijk. In de 19e eeuw leek urbanisatie ook bezig aan een niet te stuiten opmars, maar zorgde de ontwikkeling van spoorwegen voor een trend naar buiten (bijvoorbeeld naar ’t Gooi).
Een dergelijke trendbreuk is niet alleen mogelijk, maar in de nabije toekomst zelfs heel waarschijnlijk. De nieuwste ontwikkelingen op het gebied van vervoer (hyperloop!), robotisering en ICT elimineren het belang van de factor ‘afstand’ voor werk, zorg of zelfs sociaal contact. In dit scenario komt de positie van het buitengebied in een heel ander licht te staan. Dan zou het buitengebied zich weleens kunnen profileren als een aantrekkelijke wooncluster, gekoppeld aan natuur, leisure en entertainment. Maar dan moeten bestuurders nu wel voorsorteren en nu reeds gaan voor kwaliteit. Want niemand wil werken, wonen of vergaderen in een verloederde omgeving! Gaat die beleidsomslag plaatsvinden? Ik ben er niet gerust op, maar werk graag mee aan de wederopbouw!