Amsterdam, volg strategie Toscane
Begin deze eeuw had ik een kort gesprek met Pauline Krikke, toen wethouder toerisme van Amsterdam. Het ging vooral over irritatie bij de burgers over de te drukke binnenstad als gevolg van groeiend toerisme. In die tijd speelde onder andere de rel rondom de Begijnhof, waarbij toeristen in woonhuizen gluurden en het probleem van touringcars, dat het verkeer op de grachten frustreerden. Ook toen gold al dat het ‘met de veel te grote aantallen toeristen maar eens afgelopen moet zijn’. Minder groei en meer spreiding van het toerisme over de hele stad werden beleidsmatige uitgangspunten. Over groei kon ik tegen de wethouder kort zijn: die houdt niemand tegen. Maar over de spreiding waren we optimistischer: als je de attracties en hotels maar genoeg in de buurten buiten het centrum ontwikkelt, dan volgt het bezoek vanzelf. In praktijk is dat helaas niet het geval. Vooral internationale toeristen willen maar één ding: naar de grachtengordel, de Dam, het Museumplein e.o. Dus blijven er eindeloze rijen mensen geduldig wachten voor de ingang van het Anne Frank huis of het van Goghmuseum, zien we alsmaar meer rondvaartboten in de grachten, maar blijven het Tropenmuseum met veel lagere bezoekersaantallen hierbij flink achter.
Maar de Zaanse Schans dan? Dat is toch een enorm publiekssucces? Daar komen jaarlijks meer dan 1.5 miljoen bezoekers. Dat is waar en in dat succes zit hem nou net de kneep. Ze willen Holland beleven met een duidelijke voorkeur voor internationaal aansprekend erfgoed: de zeventiende-eeuwse grachten, de koopmanshuizen, Anne Frank en de musea vol met Hollandse meesters. Daarom zou Amsterdam zijn capaciteit niet moeten uitbreiden naar Noord of naar Bijlmer, maar naar andere steden en gebieden met authentiek erfgoed, zoals de binnensteden van Haarlem, Leiden en Delft of de oude droogmakerijen.
Wat dat betreft is Florence een mooi voorbeeld voor Amsterdam. Florence positioneert zich als het centrum van Toscane, waar zo veel andere steden, landschappen en bezienswaardigheden de moeite waard zijn. Denk aan Lucca, San Gimignano, Pisa, maar ook Viareggio aan de kust en de arcadische landschappen. Amsterdam zou zich meer moeten aanbieden als de belangrijkste stad van Holland. In die positie worden niet Nemo, Kinkerbuurt, Verzetsmuseum of Artis gepromoot, maar het stadje Enkhuizen, het Frans Hals museum, de molens van Kinderdijk of het mondaine Noordwijk. Amsterdam zou eens moeten stoppen met zijn pogingen buurten buiten de binnenstad te betrekken in het toerisme.
Het meer uitdragen van Holland is als instrument voor spreiding is effectiever en voor de toeristen veel aantrekkelijker dan geforceerde initiatieven in de Bijlmer of in Noord. Logeren in een hotel in de binnenstad van Haarlem of van Leiden is een authentiek Hollandse ervaring en Amsterdam ligt zo dichtbij dat dit eigenlijk geen blokkade mag zijn. Of nog beter: die specifieke Holland ervaring is voor de Europese toerist, die Amsterdam al eerder gezien heeft, in een plaats als Delft of Gouda misschien nog wel beter te beleven dan in de drukke Kalverstraat. Ik zou er daarom voor willen pleiten dat we in Nederland meer gaan focussen op onze zeventiende-eeuwse binnensteden als cluster en minder op regio’s. Ondersteund door enige prijsdifferentiatie zou hiermee de topdrukte in de Amsterdamse binnenstad weleens meer geholpen kunnen zijn dan met de lancering van Groot Amsterdam of de met geïsoleerde promotie van andere regio’s.