Wat kunnen we leren van de verkiezingen?
Ruim 80% van de Nederlanders ging op 15 maart jl. naar de stembus. Dat komt toevalligerwijs (?) ongeveer overeen met het percentage van onze vakantieparticipatie. Ik vroeg mij naar aanleiding hiervan af of er misschien nog meer overeenkomsten bestaan tussen trends in de politiek en in de vrijetijdseconomie. Of dat, meer in het bijzonder, onze sector iets zou kunnen leren van de uitslag.
De ‘groene’ partijen (GL, D’66, PvdD) zijn alle sterk gegroeid
en je zou daaruit kunnen concluderen dat duurzaamheid het goed doet.
Recreatiebedrijven, die in hun concept veel waarde hechten aan duurzaamheid,
lijken daarom het gelijk aan hun kant te hebben. Het succes van bijvoorbeeld
Natuurkampeerterreinen of van Landal past kennelijk in een bredere trend.
Anderzijds moet je niet denken dat je daarmee de hele markt ‘covert’, want deze
partijen vertegenwoordigen immers maar 30% van het electoraat. Verder valt op
dat de PvdA sterk heeft verloren. Waarnemers verklaren dit verlies door gebrek
aan focus en te weinig eigen kernwaarden. Deze partij wil kennelijk voor
iedereen interessant zijn en is het daardoor voor bijna niemand.
De vergelijking met veel binnenlandse vakantiegebieden dringt zich op. De zogenaamde bos- en heideregio’s lijden ook vaak aan kleurloosheid. De websites zitten vol met dezelfde plaatjes en verkoopargumenten. Ze gaan feitelijk bijna allemaal over rust en ruimte, streekproducten en pittoreske stadjes. Maar wat is hun onderscheidende kernwaarde en merk? De ‘christelijke’ partijen (CDA, CU en SGP) blijven –ondanks de hoge opkomst- stabiel of winnen zelfs substantieel. Hiervan zou je kunnen afleiden dat er voor traditionele, degelijke vrijetijds- en vakantieproducten nog altijd een stevige markt bestaat. Volgens mij is dat goed nieuws voor hoogwaardige dierentuinen, goed geoutilleerde kampeerterreinen of comfortabele familiehotels. De VVD blijft weliswaar marktleider, maar verliest ook stemmen. Burgers houden niet van de ‘arrogantie van de markt’, zeggen politieke commentatoren. Geldt dat ook in onze markt? De vraag is daarbij natuurlijk wie in onze sector de nummer(s) één zijn? En staan die (grote) ondernemingen ook niet onder druk? De lezer mag het hierbij zelf invullen.
In dit vergelijkingsspel is nieuwkomer DENK voor mij de meest uitdagende partij. Eindelijk krijgt de nieuwe Nederlander een eigen politiek gezicht. Gaat dat nu ook gebeuren in de vrije tijd en in de vakantiemarkt? Theehuizen, picknicken in het stadspark, waterpijp roken, tv-schotels: tot nog toe gedraagt de gemiddelde NMMA-er (nieuwe afkorting voor Nederlander met een migratieachtergrond!) zich als een vrijetijdsconsument uit zijn of haar moederland. DENK is een Nederlandse partij en je zou mogen verwachten dat er nu vanuit deze NMMA-doelgroep nieuwe Nederlandse vrijetijdsconcepten ontstaan? Of dat gebeurt, staat te bezien, maar ik zou dat wel toejuichen. In de afgelopen decennia is onze cultuur (muziek, dans) verrijkt met nieuw ‘allochtoon’ talent. Veel autochtone Nederlanders genieten daar dagelijks van. Waarom zou dat ook niet kunnen met nieuwe ‘exotische’ formules in onze campings, attractieparken of wellnessclubs (Hamam!). Ik ben benieuwd.
Bovenstaande overwegingen zijn filosofisch van aard en blijven speculatief. Eén ding weet ik echter zeker: de recente verkiezingen leren ons dat ‘merkentrouw’ nu echt een heel relatief begrip is geworden. Daarnaast kan voor alle aanbieders hoop geput worden uit het feit dat er voor heel veel verschillende concepten plaats is in de markt, mits die authentiek zijn en voor de focusgroep herkenbaar! En nu maar weer vier jaar wachten. Gaan we het hebben over SP, PVV en FvD!