Het geheim van de quetzal
Het Nederlandse toeristische product zal moeten aansluiten bij de internationale vraag. Dat kan door te focussen op het belevingswaardig maken van de eigen, intrinsieke waarden, voor zover die in een groot marktgebied concurrerend zijn. In dat opzicht kunnen wij nog veel leren van andere destinaties.
Een recente zomercolumn van het NOS Journaal speelde zich af in Ommen. De redactie was daar op bezoek bij een boerenfamilie, die haar vakantie doorbracht op een camping op nog geen tien kilometer afstand van huis. De man verzorgde elke dag de koeien, terwijl de rest van de familie op de camping verbleef. Deze familie bleek een van de vele die zo dicht bij huis vakantie vierden. Is de NOS een nieuwe trend op het spoor? Worden ‘vakanties steeds dichter bij huis’ de trend voor de toekomst? Voor veel toeristenplaatsen in Nederland zou dat goed nieuws zijn. Maar helaas: in de afgelopen twintig jaar groeit het internationaal toerisme en stagneert of krimpt het binnenlands toerisme. En deze ontwikkeling zet zich door, zeker ook in termen van omzet en toegevoegde waarde. Vakantiegebieden die vooral afhankelijk zijn van de binnenlandse vraag zijn eigenlijk ten dode opgeschreven.
Voor nieuwe omzetgroei zal het product aantrekkelijk moeten zijn voor toeristen uit een groter (internationaal) marktgebied. Voor Amsterdam, de kust en enkele bijzondere attracties is dat al het geval. Daar vindt ook nog groei plaats. Voor veel andere gebieden, steden en resorts ligt dat ingewikkelder, maar niet perspectiefloos. Costa Rica kan wellicht als voorbeeld dienen. Costa Rica heeft niet de prachtige stranden of de rijke cultuur van veel traditionele vakantielanden. Het land positioneert zich echter duidelijk als een pure, ecotoeristische bestemming. In bijna de hele wereld is het land inmiddels bekend om zijn flora en fauna. Het groen-rode vogeltje, de ‘quetzal’, is daarbij het icoon. Veel vogelaars uit Japan, de Verenigde Staten, Europa en Zuid-Amerika bezoeken verschillende natuurgebieden of hebben er zelfs een tweede woning.
In het begin van dit jaar zijn mijn vrouw en ik in Costa Rica geweest. We hebben genoten van de landschappen, het wildlife en de fraai ingepaste hotels en resorts. Maar we vonden niet dat de natuur hier veel meer ‘attractie’ biedt dan in bijvoorbeeld Kroatië, Zuid-Afrika, Kenia of Indonesië. Door de uitstekende reputatie liggen de prijzen echter wel op een hoger niveau en door het lage arbeidskostenniveau zijn de winstmarges hoog. Investeerders vanuit de hele wereld zijn hier actief.
Het geheim van Costa Rica is niet dat de intrinsieke attractiewaarde zo hoog is, maar dat de sector consistent inzet op eigen, unieke iconen. Het verhaal van de quetzal is daarom een heel praktische inspiratiebron. Ook in Nederland zullen steden, gebieden en grote bedrijven, met behulp van oorspronkelijke waarden in bijvoorbeeld ecologie, cultuurhistorie of het landschap, een eigen, unieke beleving moeten creëren. En deze moet aansluiten bij de smaak van een internationaal publiek. Zo’n waarde vertaalt zich in meer vraag, in hogere prijzen en in dito opbrengsten voor de sector.
De Friese Meren als de Zeilschool van Europa, de Waddenzee als ornithologisch wereldwonder, Ootmarsum als Europese kunstbestemming, Brabant als internationaal shortbreakgebied voor familievermaak? Er zijn potenties te over, het gaat om de focus en de strategie. En op dat gebied kunnen eigenwijze Nederlanders nog veel leren van hun collega’s in Costa Rica. Wie pakt de handschoen op van internationalisering? Wie durft te focussen?
In een volgende column kom ik graag terug op de strategie voor toeristengebieden die niet kunnen aansluiten bij het internationale publiek. Reacties zijn welkom op: han@hanverheijden.nl