Wie heeft het Groene Hart lief?
Momenteel ben ik betrokken bij twee adviestrajecten in het Groene Hart. Met meer dan gewone belangstelling las ik daarom de jongste, economische monitor van het gebied. Het hoofdstuk over toerisme en recreatie was pessimistisch van toon: zowel de watersport als de verblijfsrecreatie namen in belang af. Waarom is ons eigen Central Park, zoals het Groene Hart weleens gekscherend wordt genoemd, zo weinig geliefd?
Laten we eens vanuit de toerist kijken naar de sterke punten, maar vooral ook naar de wat zwakkere kenmerken van de streek. Planologisch is het project zeker succesvol gebleken. Voorkomen is dat de Randstad is dichtgeslibd en het typische zeventiende-eeuwse landschap met zijn droogmakerijen en molens is behouden en nog goed herkenbaar. Ik denk dat de gemiddelde Nederlander dat ook herkent en waardeert. Het landschap is weliswaar ‘groen’, maar de gemiddelde toerist denkt bij ‘groen’ aan bijvoorbeeld heidevelden, bossen of wellicht aan kleinschalige veenweidegebieden. De bewust open gehouden polders, soms visueel ontsierd door kassenbouw, infrastructuur en stedelijke uitlopers, passen niet in dat beeld. De waterplassen zijn fraai en ook zijn er veel vaarroutes en fietspaden gerealiseerd, maar door het vlakke karakter van de polders zijn wind en regen hier vaker spelbreker dan elders. De in het Groene Hart gevestigde verblijfsaccommodaties en watersportfaciliteiten hebben zich door dat zelfde ruimtelijk beleid niet of nauwelijks kunnen ontwikkelen. Ze zijn meest kleinschalig. Dat klinkt aantrekkelijk, maar hierdoor is professionele exploitatie niet of nauwelijks mogelijk. Gevolg is veel semipermanente bewoning van de vaak gedateerde caravans en bungalows, met alle gevolgen van dien. Het zelfde geldt voor de jachthavens, waar de voorzieningen en services beperkt zijn gebleven. Dat schrikt moderne watersporters af.
Daarnaast heeft het Groene Hart in mijn visie ook een serieus marketingprobleem. De naamsbekendheid is in Nederland ongetwijfeld groot, maar bijna niemand kan het gebied echt benoemen. Er is geen toeristische identiteit en inwoners voelen zich nauwelijks ‘Groene Harters’. Ze zijn niet trots op hun streek en het lijkt er soms op dat alleen de planner het Groene Hart nog lief heeft. Of zelfs dat niet meer? De toeristische organisaties, die hieraan wat zouden moeten doen, zijn erg versnipperd en het budget voor gebiedspromotie is heel klein.
Is het Groene Hart toeristisch-economisch verloren? Ik denk van niet. Het landschap is wereldwijd uniek en door mensenhanden gemaakt. Alleen dat al is voor toeristen de moeite waard, maar dat moet dan wel intensief beleefd kunnen worden. Er zijn veel plekjes met spannende overgangen van water naar land. Ze zijn nu nog vaak het exclusieve domein van regionale recreanten. Hier zal meer ruimte moeten komen voor nieuw elan en nieuwe doelgroepen. Aan de randen van het Groene Hart liggen aantrekkelijke stadjes en zijn er ook locaties waar een mix van stedelijke recreatie en toeristische clusters mogelijk lijkt. Wat te denken van het Bentwoud of van Park21 bijvoorbeeld? Midden in een van de rijkste metropolen van Europa, met miljoenen stedelijke recreanten en miljoenen toeristen van over de hele wereld liggen in mijn visie gouden kansen. De vraag is alleen: wie pakt ze op?
Deze column verscheen in Recreatie & Toerisme juni 2015.