Economische impacts van toerisme berekenen met een (uitgebreid) input-outputmodel
De economische impact van toerisme is een belangrijk onderwerp, voor zowel beleidsmakers als ondernemers. Beleidsmakers willen vaak weten hoeveel geld toeristen in een regio uitgeven en wat dit betekent voor de toegevoegde waarde en werkgelegenheid. Voor ondernemers is het van belang om de impact goed en betrouwbaar te kunnen presenteren. Jeroen Klijs publiceerde eerder in het Trendrapport toerisme, recreatie en vrije tijd 2015 over zijn onderzoek.
In dat artikel bespreekt Jeroen Klijs de toepassing van het input-outputmodel voor de berekening van de (regionaal) economische impacts van toerisme. Aan de hand van een voorbeeld wordt de werking van dit model toegelicht. Vervolgens worden de belangrijkste voor- en nadelen van het model besproken. De nadelen van het model zijn aanleiding voor nieuwe ontwikkelingen – zoals de creatie van een uitgebreid input-outputmodel. Mede op basis van deze doorontwikkeling is het input-outputmodel een nuttig en bruikbaar instrument voor beleidsmakers en ondernemers in toerisme, op alle niveaus.
Werking van het input-outputmodel
De economische effecten van toerisme zijn een
belangrijk onderwerp, voor zowel beleidsmakers als ondernemers. Beleidsmakers
willen vaak weten hoeveel geld toeristen in een regio uitgeven, welk deel er in
de regio blijft en wat dit betekent voor de toegevoegde waarde en werkgelegenheid.
Een wethouder of gedeputeerde wordt afgerekend op de vraag of hij banen heeft
gecreëerd in een gebied. Ook voor initiatiefnemers van projecten is het van
belang om de effecten op de bestedingen en werkgelegenheid goed en betrouwbaar
te kunnen presenteren.
Een van de meest gebruikte methoden om economische impacts te berekenen is het input-outputmodel. Dit model, oorspronkelijk ontwikkeld door Nobelprijswinnaar Wassily Leontief, wordt al sinds de jaren zestig gebruikt om de (regionale) economische effecten in kaart te brengen van vele activiteiten, veranderingen en sectoren.
Het startpunt van het input-outputmodel is de ‘finale vraag’. Dat is een ander woord voor bestedingen door consumenten. Deze bestedingen vinden plaats op allerlei plekken, bijvoorbeeld in een restaurant, hotel of de trein. Maar dat geld blijft daar natuurlijk niet, dat gaat ook weer naar andere plekken. Zo koopt een restaurant producten in bij de landbouw of industrie. Het input-outputmodel laat al die relaties zien: waar het geld binnenkomt en waar het naartoe gaat. Het model brengt dus niet alleen de primaire inkomstenstroom in kaart, maar ook de inkomensstromen voor alle bedrijven die daar achter hangen.
Het input-outputmodel gaat uit van relaties tussen economische sectoren (alle bedrijven samen die actief zijn in de productie van een bepaalde categorie producten of diensten) en is gebaseerd op een input-outputtabel. Deze tabel laat zien hoe de relaties tussen sectoren in elkaar zitten. De nationale input-outputtabel wordt elk jaar door het CBS opnieuw geactualiseerd. Een hypothetische en gesimplificeerde versie daarvan, voor een economie bestaande uit slechts drie sectoren, is hieronder weergegeven.
|
Industrie |
Landbouw |
Horeca |
subtotaal |
Finale vraag |
Totaal |
Industrie |
30 |
40 |
5 |
75 |
50 |
125 |
Landbouw |
50 |
10 |
5 |
65 |
80 |
145 |
Horeca |
20 |
50 |
5 |
75 |
40 |
115 |
Subtotaal |
100 |
100 |
15 |
|
|
|
Import |
10 |
20 |
5 |
|
|
|
Arbeid |
10 |
20 |
50 |
|
|
|
Kapitaal |
5 |
5 |
45 |
|
|
|
Totaal |
125 |
145 |
115 |
|
|
|
De eerste rij laat zien dat de sector industrie producten levert aan de sectoren industrie, landbouw en horeca voor een totale waarde van 75 miljoen euro. Hiervan wordt 30 miljoen geleverd aan bedrijven binnen de sector industrie. Dit betreft dus de levering van industriële bedrijven aan andere industriële bedrijven. 40 miljoen wordt geleverd aan de landbouw en 5 miljoen aan de horeca. Naast de leveringen aan andere sectoren levert de industrie ook aan consumenten. Dat betreft de finale vraag, ter waarde van 50 miljoen. In de laatste kolom is af te lezen dat alle leveringen door de sector industrie een gezamenlijke waarde hebben van 125 miljoen.
De eerste kolom laat zien hoe de industrie deze 125 miljoen, die de sector ontvangt vanwege verkoop van producten, weer uitgeeft. 30 miljoen wordt besteed aan producten van industriële bedrijven, 50 miljoen aan producten van de landbouw en 20 miljoen aan producten van de sector horeca. Daarnaast heeft de industrie te maken met importkosten van 10 miljoen, arbeidskosten van 10 miljoen en betaalt de sector 5 miljoen aan verstrekkers van kapitaal. Dit laatste bedrag is inclusief de winst, die ook gezien kan worden als een betaling aan de kapitaalverstrekkers.
Hoe komen we nu van een input-outputtabel naar een input-outputmodel? Daarvoor kijken we eerst naar de eerste kolom van de input-outputtabel. Deze is hieronder weergegeven (de rij subtotaal is weggelaten). Deze tabel geeft bijvoorbeeld aan dat van de 125 miljoen aan uitgaven 50 miljoen wordt besteed voor de aankoop van producten van de sector landbouw. Dat betreft dus 40 procent.
|
Industrie |
Industrie |
30 |
Landbouw |
50 |
Horeca |
20 |
Import |
10 |
Arbeid |
10 |
Kapitaal |
5 |
Totaal |
125 |
Dit percentage, dat ook kan wordt uitgedrukt als ratio (0,40), is weergegeven in onderstaande tabel, samen met de ratio’s voor alle andere uitgaven door deze sector.
|
Industrie |
Industrie |
0,24 |
Landbouw |
0,40 |
Horeca |
0,16 |
Import |
0,08 |
Arbeid |
0,08 |
Kapitaal |
0,04 |
Het input-outputmodel veronderstelt dat deze ratio’s niet veranderen. Dat wil zeggen dat de verhoudingen tussen wat een sector in totaal ontvangt en zijn uitgaven altijd gelijk blijven. Ook voor de andere sectoren kunnen wij de ratio’s berekenen. Dat ziet er dan als volgt uit. Deze ratio’s worden gebruikt in het input-outputmodel.
|
Industrie |
Landbouw |
Horeca |
Industrie |
0,24 |
0,28 |
0,04 |
Landbouw |
0,40 |
0,07 |
0,04 |
Horeca |
0,16 |
0,34 |
0,04 |
Import |
0,08 |
0,14 |
0,04 |
Arbeid |
0,08 |
0,14 |
0,43 |
Kapitaal |
0,04 |
0,03 |
0,39 |
Een belangrijke toepassing van het input-outputmodel is om te bekijken wat er gebeurt wanneer de finale vraag verandert. Wat voor gevolgen heeft dat voor de productie, toegevoegde waarde, inkomen en werkgelegenheid voor de (regionale) economie als geheel en voor elke sector? Zoals hierboven is aangegeven betreft de finale vraag bestedingen door consumenten. Een deel van de consumenten betreft toeristen. Stel dat we te maken hebben met een toename van de toeristische bestedingen van 10 miljoen. We gaan er daarbij vanuit dat deze toename voor het grootste deel terechtkomt in de horeca (80 procent), maar dat toeristen ook wat meer uitgeven in de sector landbouw (20 procent), bijvoorbeeld vanwege de koop van producten direct bij een boerenbedrijf of het verblijf op een kampeerboerderij.
In het input-outputmodel kunnen we dit zoals hieronder weergeven. We zien dus dat de finale vraag met 10 miljoen toeneemt (2 miljoen in de sector landbouw, 8 miljoen in de sector horeca). Daarmee nemen ook de totale ontvangsten van deze sectoren toe.
|
Industrie |
Landbouw |
Horeca |
subtotaal |
Finale vraag |
Totaal |
Industrie |
|
|
|
|
0 |
0 |
Landbouw |
|
|
|
|
2 |
2 |
Horeca |
|
|
|
|
8 |
8 |
Subtotaal |
|
|
|
|
10 |
10 |
Import |
|
|
|
|
|
|
Arbeid |
|
|
|
|
|
|
Kapitaal |
|
|
|
|
|
|
Totaal |
0 |
2 |
8 |
|
|
|
Hoe gaat het nu verder? De onderste rij van het model laat zien dat de sectoren landbouw en horeca te maken hebben met toegenomen inkomsten, namelijk respectievelijk 2 en 8 miljoen. Deze extra inkomsten gaan deze sectoren uiteraard ook weer uitgeven. Om te bepalen hoe deze uitgaven verdeeld zijn, maken we gebruik van de ratio’s. De totale inkomsten per sector vermenigvuldigen we met die ratio’s. Het resultaat is hieronder weergegeven. Van de 2 miljoen aan extra inkomsten geeft de sector landbouw bijvoorbeeld 0.55 miljoen uit om aanvullende producten te kopen van de sector industrie (2 miljoen x 0.2[1].
Industrie |
Landbouw |
Horeca |
subtotaal |
Finale vraag |
Totaal |
|
Industrie |
0 |
0,55 |
0,35 |
0,90 |
0 |
0 |
Landbouw |
0 |
0,14 |
0,35 |
0,49 |
2 |
2 |
Horeca |
0 |
0,69 |
0,35 |
1,04 |
8 |
8 |
Subtotaal |
0 |
1,38 |
1,04 |
2,42 |
10 |
10 |
Import |
0 |
0,28 |
0,35 |
|
|
|
Arbeid |
0 |
0,28 |
3,48 |
|
|
|
Kapitaal |
0 |
0,07 |
3,13 |
|
|
|
Totaal |
0 |
2 |
8 |
|
|
|
Hiermee zijn we echter nog niet aan het einde van het verhaal. Kijk maar eens naar de rij van de sector industrie. Ondanks dat de toegenomen bestedingen van toeristen geen direct effect hebben op deze sector (de toeristen nemen geen industriële producten af) is er wel een indirect effect. De sector industrie heeft namelijk te maken met een toegenomen vraag naar zijn producten door de landbouw en horeca. Dit betreft in totaal 0,9 miljoen (0,55 + 0,35). Dit betekent echter ook dat het totaal in de laatste kolom moet worden aangepast. Nu staat daar nog 0, maar dat moet toenemen naar 0,9 miljoen. Voor de sector landbouw moet het totaal 2,49 miljoen zijn (de toename van de finale vraag van 2 miljoen plus de toegenomen vraag naar producten door de sectoren landbouw en horeca van 0,49 miljoen). Voor de sector horeca is het totaal 9,04 miljoen.
|
Industrie |
Landbouw |
Horeca |
subtotaal |
Finale vraag |
Totaal |
Industrie |
0 |
0,55 |
0,35 |
0,90 |
0 |
0,90 |
Landbouw |
0 |
0,14 |
0,35 |
0,49 |
2 |
2,49 |
Horeca |
0 |
0,69 |
0,35 |
1,04 |
8 |
9,04 |
Subtotaal |
0 |
1,38 |
1,04 |
2,42 |
10 |
12,42 |
Import |
0 |
0,28 |
0,35 |
|
|
|
Arbeid |
0 |
0,28 |
3,48 |
|
|
|
Kapitaal |
0 |
0,07 |
3,13 |
|
|
|
Totaal |
0 |
2 |
8 |
|
|
|
De nieuwe totalen in de laatste kolom betreffen de totale inkomens van de sectoren. Deze moeten daarmee ook vermeld worden in de onderste rij, als zijnde de totale uitgaven van deze sector (inkomsten = uitgaven). Vervolgens kunnen we opnieuw de ratio’s gebruiken om te bekijken hoe deze totale uitgaven verdeeld zijn. Dit is hieronder weergegeven. Van de 2,49 miljoen euro geeft de sector landbouw bijvoorbeeld 0,69 miljoen uit om aanvullende producten te kopen van de sector industrie (2,49 miljoen x 0,28).
|
Industrie |
Landbouw |
Horeca |
subtotaal |
Finale vraag |
Totaal |
Industrie |
0,22 |
0,69 |
0,39 |
1,29 |
0 |
0,90 |
Landbouw |
0,36 |
0,17 |
0,39 |
0,92 |
2 |
2,49 |
Horeca |
0,14 |
0,86 |
0,39 |
1,39 |
8 |
9,04 |
Subtotaal |
0,72 |
1,71 |
1,18 |
3,61 |
10 |
12,42 |
Import |
0,07 |
0,34 |
0,39 |
|
|
|
Arbeid |
0,07 |
0,34 |
3,93 |
|
|
|
Kapitaal |
0,04 |
0,09 |
3,54 |
|
|
|
Totaal |
0,90 |
2,49 |
9,04 |
|
|
|
Wanneer we nu weer kijken naar de sector industrie blijkt
dat deze sector geconfronteerd wordt met een toegenomen vraag van 1,29 miljoen. En dan gaat
het verhaal weer verder, want nu kloppen de totalen in de laatste kolom weer
niet. De totale ontvangsten van de sector industrie moeten namelijk 1,29 miljoen zijn, terwijl
er nu nog 0,90 miljoen
staat. Ook voor de andere sectoren kloppen de totalen niet. Aanpassen betekent
dat ook de totalen in de onderste rij weer moeten worden aangepast en dit leidt
weer tot een nieuwe ronde van aanpassen van uitgaven door sectoren, enzovoort.
De kracht van het input-outputmodel is dat via matrixberekeningen te bepalen is voor welke waarden van de leveringen tussen de sectoren het model weer in evenwicht is. Dus een situatie waarbij de totalen in de laatste kolom weer wel kloppen en vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn. Voor deze hypothetische case is dit evenwicht weergegeven in onderstaande tabel.
|
Industrie |
Landbouw |
Horeca |
subtotaal |
Finale vraag |
Totaal |
Industrie |
0,43 |
0,93 |
0,43 |
1,79 |
0 |
1,79 |
Landbouw |
0,72 |
0,23 |
0,43 |
1,38 |
2 |
3,38 |
Horeca |
0,29 |
1,17 |
0,43 |
1,88 |
8 |
9,88 |
Subtotaal |
1,43 |
2,33 |
1,29 |
5,05 |
10 |
15,05 |
Import |
0,14 |
0,47 |
0,43 |
|
|
|
Arbeid |
0,14 |
0,47 |
4,30 |
|
|
|
Kapitaal |
0,07 |
0,12 |
3,87 |
|
|
|
Totaal |
1,79 |
3,38 |
9,88 |
|
|
|
De tabel laat zien dat een toename van 10 miljoen van toeristische bestedingen (direct effect) een indirect effect heeft van 5,05 miljoen. Het totale effect (direct + indirect) is 15,05 miljoen. Hieruit kunnen we ook de multiplier afleiden. De multiplier is namelijk 1,505 (15,05/ 10). Dat getal geeft weer dat voor elke euro toename van toeristische bestedingen de productie in de economie toeneemt met 1,505 euro.
Uit deze tabel kan ook afgeleid worden wat het effect is op toegevoegde waarde (het totaal van de betalingen aan arbeid en kapitaal), inkomen (het totaal van betalingen aan arbeid) en werkgelegenheid. Voor die laatste stap is wel aanvullende informatie nodig over arbeidsproductiviteit.
In bovenstaand voorbeeld zijn we uitgegaan van een toename van toeristische bestedingen. Dat is echter niet noodzakelijk. Het model kan ook gebruikt worden om te laten zien welke directe en indirecte productie, toegevoegde waarde, inkomen en werkgelegenheid samenhangt met een bepaalde hoeveelheid finale vraag, bijvoorbeeld alle bestedingen door toeristen in een bepaald jaar in een bepaalde regio. Dit gebeurt op precies dezelfde wijze als hierboven beschreven, door het invullen van deze finale vraag in het input-outputmodel. Het model laat dan bijvoorbeeld zien hoeveel output geproduceerd wordt door de sector industrie vanwege alle bestedingen die in een bepaald jaar door toeristen worden gedaan.
Het input-outputmodel moet niet verward worden met de Tourism Satellite Account (TSA)[2]. Hoewel er een relatie is, zijn dit twee fundamenteel verschillende methoden, met een andere aanpak en doelstelling. De TSA is alleen gericht op de direct impacts. Het laat zien hoeveel productie, toegevoegde waarde, inkomen en werkgelegenheid direct samenhangen met de levering van goederen en diensten aan toeristen. De indirecte effecten, die ontstaan vanwege de onderlinge leveringen van sectoren, worden niet meegenomen. Dat is nu juist wel de kern van het input-outputmodel. Dit model laat zien, zoals in het hierboven besproken voorbeeld, dat een sector zoals industrie meer kan gaan produceren vanwege een toename van toeristische bestedingen ondanks dat toeristen helemaal geen geld uitgeven in die sector.
Voordelen en nadelen input-outputmodel
De populariteit van het input-outputmodel voor economische impactstudies (binnen en buiten toerisme) is te verklaren op basis van de voordelen die dit model biedt:
- Het model is relatief eenvoudig. Berekeningen kunnen uitgevoerd worden in standaard software zoals Excel en de uitkomsten van het model kunnen uitgelegd worden aan mensen die minder bekend zijn met de onderliggende economische en wiskundige concepten.
- Het input-outputmodel is zeer bekend. De voordelen, nadelen, structuur en gebruik zijn beschreven in vele publicaties. Het veelvuldige gebruik van dit model betekent ook dat uitkomsten van een impactstudie vergeleken kunnen worden met die van andere impactstudies.
- De datavereisten voor toepassing van het input-outputmodel zijn relatief beperkt. Er moet een input-outputtabel beschikbaar zijn, data over de finale vraag (toeristische bestedingen, uitgesplitst per sector) en, voor de berekening van werkgelegenheidsimpacts, gegevens over de arbeidsproductiviteit per sector. Wanneer een input-outputtabel niet beschikbaar is voor de regio waarvoor een studie wordt uitgevoerd, zijn er methodes om deze te genereren, uitgaande van de nationale input-outputtabel.
- Het detailniveau van de uitkomsten is relatief hoog. Het model laat zien wat de impacts zijn op productie, toegevoegde waarde, inkomen en werkgelegenheid per sector.
- Het model biedt flexibiliteit. Het kan zowel gebruikt worden om te analyseren welke impacts samenhangen met een toename van bestedingen als de impact van de bestedingen zoals die op een bepaald moment plaatsvinden.
Uiteraard is er ook een keerzijde. Het input-outputmodel heeft een aantal nadelen, die moeten worden meegewogen in de beslissing het model toe te passen:
- Hierboven is aangegeven dat het model uitgaat van vaste verhoudingen tussen de totale inkomsten en de uitgaven van een sector. Dit impliceert dat een verandering van de finale vraag nooit kan leiden tot productiviteitsveranderingen. Dit betekent dat het model ervan uitgaat dat een hotel dat twee maal zoveel gasten en inkomsten krijgt ook twee maal zoveel uitgeeft aan personeel, inkoop en andere zaken. In werkelijkheid is dat natuurlijk niet zo. Als je twee maal zo groot wordt, kun je het personeel efficiënter inzetten. Daar zit een zekere productiviteitswinst in. Of er nu 50 of 100 gasten in een hotel overnachten, er staat altijd een receptionist aan de balie. Dus bij een verdubbeling van de omzet zijn er niet ineens twee receptionisten nodig. Daarnaast is ook substitutie geen mogelijkheid in het input-outputmodel. Substitutie houdt in dat sectoren bij een verandering van de vraag naar hun producten kiezen voor een andere productiestructuur, bijvoorbeeld het vervangen van arbeid door kapitaal.
- Het input-outputmodel start met (een verandering van) finale vraag. Binnen toerisme kunnen echter ook andere vraagstukken relevant zijn, bijvoorbeeld de vraag wat de impacts zijn van een afname van subsidies voor culturele voorzieningen. Dergelijke vragen kunnen niet beantwoord worden aan de hand van het input-outputmodel.
- Het input-outputmodel laat alleen zien welke impacts er zijn voor een hele regio (provincie, gemeente, etc.). Het laat niet zien hoe die impacts ruimtelijk verdeeld zijn binnen deze regio. Zeker binnen toerisme kan dit wel een belangrijke vraag zijn.
- In de praktijk kan het enige tijd duren voordat een economie zich heeft aangepast aan een verandering van de finale vraag en alle sectoren precies de juiste hoeveelheden produceren. Het input-outputmodel laat echter alleen het verschil zien tussen het oude en het nieuwe evenwicht.
- Wanneer een input-outputtabel afwezig is, moet deze gegenereerd worden. De methoden die daarvoor beschikbaar zijn, vereisen aanvullende data en kennis, en zijn afhankelijk van een aantal (sterke) veronderstellingen.
- Het bepalen van de (verandering van) finale vraag is geen onderdeel van het model. De onderzoeker moet zelf bepalen hoe de vereiste data verzameld kunnen worden. Dit kan lastig zijn wanneer het gaat om een analyse van toekomstige veranderingen, omdat het dan gaat om het inschatten van bestedingen door toekomstige bezoekers. Maar ook voor impacts van bestaande ontwikkelingen is het bepalen van de relevante finale vraag niet altijd eenvoudig. In veel gevallen komt dit namelijk neer op het vaststellen van het verschil tussen een werkelijke en hypothetische situatie. Een vraag aan een bezoeker hoeveel geld hij uitgegeven zou hebben wanneer een bepaald museum er niet was, is theoretisch juist, maar in de praktijk erg lastig te beantwoorden.
Nieuwe ontwikkelingen
Zowel in de wetenschappelijke literatuur als in praktijkstudies worden oplossingen bedacht voor bovenstaande problemen. Zo zijn er voor steeds meer regio’s in Nederland input-outputtabellen beschikbaar en worden er nieuwe methoden ontwikkeld om relevante toeristische bestedingen in beeld te brengen. Daarbij gaat het zowel om slimme vragenlijsten als om toepassing van nieuwe technologieën.
De nadelen dat het input-outputmodel afhankelijk is van sterke veronderstellingen en dat het alleen maar toepasbaar is voor een verandering van finale vraag worden in de wetenschappelijke literatuur veelvuldig benoemd. Er wordt dan vaak gewezen op een alternatief voor het input-outputmodel, namelijk het Computable General Equilibrium (CGE) model. Dit CGE-model kan in theorie gebruikt worden voor veel meer vraagstukken en kan zo gespecificeerd worden dat het de economische werkelijkheid dichter benadert. De nadelen zijn echter dat dit model veel complexer is, afhankelijk is van gespecialiseerde software, kennis vereist over vele economische en wetenschappelijke begrippen, en er substantieel meer data benodigd is. Deze nadelen maken dat dit model in praktijkgerichte studies niet of nauwelijks toepasbaar is, zeker niet op regionaal niveau.
Als onderdeel van promotieonderzoek binnen de NHTV – in samenwerking met de universiteit van Wageningen – is een model ontwikkeld dat gezien kan worden als tussenvorm van het input-output- en CGE-model. Dit model maakt het mogelijk om rekening te houden met zaken als substitutie en productiviteitsveranderingen zonder extreme toename van de databehoeften. In potentie leidt het model daarmee tot meer realistische uitkomsten dan het input-outputmodel, zonder dat toename van databehoeften toepassing onmogelijk maakt.
Niet in alle gevallen zal deze uitbreiding van het input-outputmodel noodzakelijk zijn. Gebruik van het standaard input-outputmodel is bijvoorbeeld vaak gerechtvaardigd in impactstudies in kleine regio’s en regio’s waarbij er sprake is van veel economisch verkeer met andere regio’s. Ook voor studies naar kleine veranderingen van de finale vraag en/of naar kortetermijneffecten kan het standaard input-outputmodel een prima keus zijn. In andere situaties is deze uitbreiding echter wel noodzakelijk, bijvoorbeeld wanneer er een analyse plaatsvindt van een relatief grote verandering van de finale vraag en/of er interesse is in de langetermijneffecten. Ook wanneer er een analyse nodig is met betrekking tot een andere type verandering (bijvoorbeeld een aanpassing van subsidies) biedt het uitgebreide model mogelijkheden die het standaard input-outputmodel niet kan bieden.
Bovenstaande ontwikkelingen vergroten de mogelijkheden om de regionale economische impacts van toerisme te berekenen aan de hand van het (uitgebreide) input-outputmodel. Het wordt daarmee steeds meer een nuttig en bruikbaar instrument voor beleidsmakers en ondernemers. Een realistische en goed onderbouwde inschatting van de effecten op de economie en werkgelegenheid is een overtuigend argument en uiteindelijk in ieders belang.
[1] Het verschil tussen de uitkomst van deze berekening (0,56) en de waarde in tabel 11.6 (0,55) komt voort uit de afronding van de ratio’s in tabel 11.4.
[2] In het Nederlands: Toerismerekeningen (TR). Hoofdstuk 9 geeft een uitgebreide beschrijving van de TR.