Koopkracht voor niet alle Nederlanders omhoog
De stijging van de koopkracht in 2017 bleef achter bij de groei van de Nederlandse economie (bijna 3 procent). Een verklaring hiervoor was dat de reële lonen niet stegen in 2017; hoewel de cao-lonen met gemiddeld 1,4 procent toenamen, stegen de consumentenprijzen gemiddeld evenveel.
Niet iedereen ging er evenveel op vooruit. Zo kromp de koopkracht vorig jaar bij 46 procent van de bevolking. Daarbij varieerden de onderlinge koopkrachtontwikkelingen fors. Bij één vijfde van de bevolking daalde de koopkracht met ten minste 7 procent, bij een even grote andere groep nam de koopkracht juist met 10,9 procent of meer toe.
Werknemers meer, ouderen minder koopkracht
Werknemers hadden de sterkste koopkrachtstijging met in doorsnee 1,4 procent. Zij hadden profijt van fiscale maatregelen zoals een verruiming van de arbeidskorting en profiteerden ook van een verbetering van de arbeidsmarkt. Toch daalde de koopkracht bij 42 procent van de werknemers, bijvoorbeeld omdat zij minder uren gingen werken. De koopkrachtstijging van zelfstandigen is voorlopig geraamd op 0,7 procent. Hun inkomen bestaat vooral uit winst, die voor een deel van de zelfstandigen nog niet definitief is vastgesteld.
Gepensioneerden hadden ook in 2017 last van het niet of beperkt indexeren van aanvullende pensioenen. Samen met de relatief grote stijging van de consumentenprijzen leidde dit voor hen tot een koopkrachtdaling van in doorsnee 0,3 procent. Dat betekende dat de koopkracht voor meer dan de helft van hen (56 procent) daalde. In 2016 stegen de consumentenprijzen relatief weinig en nam de koopkracht van gepensioneerden nog met 0,8 procent toe.