Succesvolle internationale samenwerking op het gebied van onderwijs en onderzoek
Inzichten en lessen van de Academy for Leisure and Events van Breda University of Applied Sciences
Dit artikel heeft tot doel om naar de essentie van het succes van internationale samenwerking te kijken in het kader van door de EU gesubsidieerde projecten. Hierbij worden projecten van Academy for Leisure van Buas als voorbeeld genomen. Het artikel zal specifiek ingaan op de impact van door de EU gefinancierde projecten op onderwijs- en onderzoeksprocessen en op hun waarde voor het ontwikkelen van allerlei vormen van internationale samenwerkingsverbanden.
Liliya Terzieva, vertaling Esther Peperkamp
Allereerst is het nodig om te definiëren wat internationale samenwerking inhoudt. Internationale samenwerking heeft betrekking op samenwerkingsovereenkomsten die nationale grenzen overstijgen, zoals wereldwijde supply chain netwerken, joint ventures, strategische samenwerkingsverbanden en allianties. Het is een proces waarbij verschillende spelers en stakeholders kennis, praktijken en ervaringen uitwisselen over en voorbij bestaande grenzen en op die manier gezamenlijk waarde creëren (Christiansen, 2016).
In de loop der jaren zijn veel programma’s en samenwerkingsovereenkomsten ontwikkeld om internationaal onderzoek en samenwerking op het gebied van onderwijs te stimuleren. Globalisering maakt het noodzakelijk om meer strategisch beleid hierop te voeren en om hun effectiviteit te vergroten. Internationale samenwerkingsverbanden tussen belangrijke donorlanden en subsidieontvangers laten een grote variatie aan ervaringen zien (EU-commissie rapport, 2009).
Wanneer we het over succesvolle internationale samenwerking hebben, kunnen we niet om interculturele communicatie, cross-cultural awareness en openheid voor verschillende perspectieven, normen en waarden heen (OECD, 2003). Al deze elementen zijn buitengewoon belangrijk in door de EU gefinancierde projecten. Daarnaast zijn er ook nog andere aandachtspunten die hier aan bod zullen komen.
Het doel van de verschillende EU-commissies is altijd het stimuleren van kennis- en ervaringsuitwisseling, mobiliteit, innovatie, spin-offs en het opbouwen van capaciteit geweest, niet alleen in de Europese lidstaten, maar ook wereldwijd. Onderwijs en educatie hebben daarbij altijd prioriteit gekregen.
De EU stimuleert onderzoek, ontwikkeling en innovatie via verschillende aan elkaar gelinkte programma’s. Deze 6 tot 7 jaar durende programma’s behelzen miljarden euro’s.
Door de ogen van de EU bestaat een succesvolle samenwerking uit het volgende:
- Het creëren van duurzame projectconsortia waarbij het project (onafhankelijk van de duur) slechts dient als een vliegwiel voor duurzame samenwerking op langere termijn tussen de verschillende partijen.
- Co-creatie van uitkomsten en producten die ten goede komen aan de samenleving als geheel, terwijl ze ook aan een specifiek domein, gebied of een industrie gelinkt kunnen zijn.
- Kwaliteitsrapporten die zowel de inhoud van het project omvatten alsook het implementatieproces met de nodige reflectie, stakeholder feedback en terugkoppeling voor verdere verbeteringen.
- Vormgeven van communities of practice die met de uitkomsten van projecten aan de slag gaan door ze verder te ontwikkelen en/of buiten het projectconsortium.
- Het nastreven en bereiken van synergie tussen projecten zodat er een logisch en organisch proces ontstaat waarbij op elkaar voortgebouwd wordt en waarbij het project een directe impact heeft op alle betrokken partijen.
Het is belangrijk om in het oog te houden dat in de afgelopen vijf jaar de focus van EU-subsidies is verschoven naar praktijken en living labs die levensechte mogelijkheden bieden voor leren. Ze bieden gelegenheid voor het onderzoeken van bruikbare input vanuit de leefomgeving (de leefomgeving is de rijkste omgeving voor leren waar contextuele complexiteit -die onderzocht moet worden in constante interacties- de bron is voor het leren).
De issues waar het om gaat vragen om een collectief plichtsbesef van gedeeld eigenaarschap en verantwoordelijkheden richting de aarde. Lange termijn betrokkenheid en een co-creatief perspectief zijn vereist. Deze labs omarmen onzekerheid en creëren ruimte voor het ontstaan van nieuwe mogelijkheden door te experimenteren en reflecteren. Deze manier van leren en opleiden wordt gezien als de manier om transformatie en innovatie te bereiken.
Buas en in het bijzonder ALE zijn actief in het ontwikkelen, managen, uitvoeren en ondersteunen van EU gesubsidieerde projecten langs de eerdergenoemde lijnen.
Twee voorbeelden van dergelijke projecten zijn CULTURWB en STEPup.
Het doel van het CULTURWB-project was om de ontwikkeling van de cultureel toerisme industrie in Servië, Bosnië Hercegovina en Montenegro (West Balkan landen) te versterken. Het project had tot doel strategieën voor de ontwikkeling van cultureel toerisme te creëren en te verbeteren, het belang hiervan te benadrukken, en het bewustzijn te vergroten van de cruciale rol ervan in het bewaken van het rijke culturele erfgoed in en buiten de regio.
Het project liep van 2016 tot 2020. Het consortium werd geleid door de Universiteit van Nis in Servië en bestond verder uit universiteiten uit verschillende Europese landen en toerisme-organisaties uit de regio.
Experts van Buas hebben samen met de andere partners diverse onderzoeksmethodologieën toegepast (op het gebied van marketing en branding, strategische bedrijfsplanning, digitaal toerisme, duurzame ontwikkeling, strategie en actieplan implementatie, etc.) om een toolkit te ontwikkelen en te testen voor lifelong learning cursussen (te gebruiken binnen en buiten hoger onderwijsinstellingen) op het gebied van cultuurtoerisme en erfgoed. Ook had het project tot doel een masterprogramma te ontwerpen en uit te voeren in de westerse Balkanlanden (Servië, Bosnië en Hercegovina en Montenegro) en om een online platform te creëren voor de communicatie tussen stakeholders, industrieleiders, managers, werknemers, en hoger onderwijs. Het onderwijsprogramma en de lifelong learning cursussen beantwoordden aan de vraag naar een nieuwe structuur – een structuur die professionals opleidt voor de 21e eeuw, oftewel een professional die kan handelen in een snel veranderende samenleving. Om dit te bereiken moesten de curricula kijken naar methodologieën op het gebied van learning communities en communities of practice. Deze methodologieën betreffen leeromgevingen waarin studenten samen werken aan een taak. Hierbinnen zijn ze van elkaar afhankelijk en naar elkaar verantwoordelijk door het delen van hun ervaringen en het aannemen van verschillende rollen. Het ontwerpprincipe in het CULTURWB-project was om learning communities en communities of practice regelmatig bij elkaar te laten komen gedurende een werkdag om gezamenlijk professioneel te leren om de praktijk te versterken en studentresultaten te verhogen.
Het belangrijkste doel van het STEPup project was om bestaande sociaal ondernemerschap praktijken te moderniseren en om innovatie in het Thaise en Birmese hoger onderwijs te bevorderen. Eén van de belangrijkste doelen is om samenwerkingsentiteiten te ontwerpen en op te zetten in het hoger onderwijs (Sociaal Entrepreneurship Kennishubs) die de samenwerking tussen onderwijs en sociale ondernemingen moeten faciliteren en versterken in zogeheten participatory schemes op lokaal, regionaal en internationaal niveau. Het project liep van 2020 tot eind januari 2023. Het consortium wordt geleid door Fachhochschule Joanneum samen met universiteiten uit verschillende Europese landen, Thailand, en Myanmar en zakelijke partners.
In het kader van het project wordt sociaal ondernemerschap gezien als het toepassen van innovatieve businessmodellen om sociale problemen te tackelen (voor individuen en gemeenschappen) door zowel winst als doel te realiseren.
Sociaal ondernemerschap creëert duurzame waarde en leidt tot duurzame impact op de samenleving en het hiermee verbonden ecosysteem.
Experts van Buas waren samen met de andere partners uit het consortium betrokken bij het ontwikkelen, leveren en evalueren van trainingsmodules voor sociaal ondernemers. Er is een ‘good practice’ catalogus van succesvolle sociale ondernemingen in Europa ontwikkeld, een samenwerkingsnetwerk gecreëerd en ondersteund gebaseerd op real-life cases met universiteiten, sociaal ondernemers, en stakeholders op het gebied van impactmeting.
De community methodologie in het STEP project integreert theorie en praktijk, inhoud en methoden om een coherente leerervaring te bieden aan alle betrokken stakeholders (bedrijven op het gebied van sociaal ondernemerschap, studenten, docenten, professionals) en om ze klaar te stomen om de waarde achter sociaal ondernemerschap voort te zetten. Het heeft ook de betrokkenheid mogelijk gemaakt van stakeholders buiten het project en de creatie van een collaboratief netwerk ecosysteem, die de erfenis van de resultaten zeker stelt.
Met betrekking tot de twee hierboven aangehaalde voorbeelden zijn er verschillende leerpunten op het gebied van internationale samenwerking. Allereerst maakten de projecten het voor de betrokkenen van de verschillende instituties mogelijk om een gedeeld begrip van de belangrijkste issues te krijgen (cultureel erfgoed en sociaal ondernemerschap), ondanks verschillen in geografische reikwijdte, consortia partnerschappen en doelen. Ten tweede maakten de projecten het mogelijk om de rol te zien van de universiteiten in de verschillende partnerschapslanden. Ten derde maakten de projecten het mogelijk om met de administratieve barrières en werklast te werken door gebruik te maken van de sterke punten van de consortiapartners. Tenslotte ontstond synergie voor toekomstige gezamenlijke onderzoeks- en onderwijsactiviteiten. De twee projecten fungeerden als uitgangspunt voor nieuwe bilaterale overeenkomsten, nieuwe gezamenlijke programma’s en onderzoek publicaties van universiteiten die anders niet met elkaar zouden hebben samengewerkt.
Wanneer we naar deze twee projecten kijken en naar de opgedane inzichten en geleerde lessen van de ontwikkeling, uitvoering, samenwerking, management in EU-gefinancierde projecten kunnen we twee categorieën onderscheiden: 1. De organisatie van de samenwerking en 2) goede praktijken:
- Het aantal betrokken landen. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen bilaterale, plurilaterale (een beperkt aantal partners) en multilaterale samenwerking (een groot aantal partners). Hoe groter het aantal partners, hoe uitdagender de internationale samenwerking. Het is belangrijk om al in de ontwikkelfase alle partners te betrekken bij het co-creëren van zowel de inhoud en de concrete werkpakketten alsook het creëren van een gedeeld begrip van de doelen en geanticipeerde uitkomsten. Het managen van verwachtingen aan de start van het project, waarbij culturele en institutionele verschillen in acht worden genomen, is een cruciale slagingsfactor. Daarnaast dient men zich ervan bewust te zijn dat de officiële taal Engels is (hoewel afgesproken kan worden dat informeel ook een tweede taal gebruikt kan worden). Het feit dat dit niet de moedertaal is van de meeste partners is een ander obstakel om tot een gedeeld begrip en project flow te komen. Bij het samenstellen van de partnerschappen kan daarom gekeken worden naar regio’s met een soortgelijke organisatiecultuur om conflicten op dit punt te vermijden. Aan de andere kant is dit ook waar de Europese projecten voor bedoeld zijn: om zo divers mogelijke partnerschappen te ontwikkelen met als doel om uit de eigen comfortzone te stappen en tot partnerschappen te komen die anders niet zouden bestaan. De twee projecten zijn een beetje van beide: regionale samenwerking en ook deelname van landen die niet de gebruikelijke samenwerkingspartners zijn.
- Vorm van samenwerking. Samenwerking kan georganiseerd zijn in de vorm van een consortium (d.w.z. bestaande uit een aantal organisaties die deelnemen aan een gezamenlijk programma d.m.v. een contractuele overeenkomst, bijvoorbeeld een specifiek project), een netwerk (d.w.z. organisaties die in verschillende samenstellingen op verschillende tijdstippen samenwerken aan activiteiten) of in de vorm van een platform dat samenwerking tussen geïnteresseerde partijen faciliteert. De mate van organisatie en formalisering varieert van hoog naar laag tussen een consortium, netwerk en platform. Kijkend naar de voorbeelden en ervaringen verdienen netwerken de voorkeur aangezien de partnerschappen het eerste stadium van samenwerking al gepasseerd zijn. Ze hebben een gedeelde visie en begrip van de issues en kunnen de uitkomsten van het project naar een hoger niveau tillen.
- De schaal van activiteiten. Hierbij gaat het erom of activiteiten betrekking hebben op één of meerdere projecten binnen een programma. De twee beschreven projecten zijn voorbeelden van enkelvoudige projectactiviteiten aangezien ze de eerste samenwerkingspoging waren voor de betrokken landen. Ze dienden echter als basis voor meer initiatieven in de toekomst, en dus als basis voor het indienen en realiseren van toekomstige projecten.
Op het gebied van best practices voor EU-gesubsidieerde projecten kunnen de volgende aanbevelingen worden gedaan:
- Het verzekeren van een inclusief en transparant proces om belanghebbenden te informeren over de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen, hen betrekken in het ontwerpproces van de call en het selecteren op basis van vooraf aangekondigde criteria verzekert een bredere en vruchtbare deelname van stakeholders en vertrouwen in het proces. In de voorbereidingsfase -ook wel de pre-exposure of acquisitie fase – worden het gemeenschappelijk begrip en afspraken over zowel proces als inhoud samen vormgegeven en afgesproken. Zonder deze fase loopt het succes van het project gevaar.
- Een multi-institutioneel consortium biedt ruimte voor brede participatie van verschillende stakeholders en biedt op die manier ruimte voor horizontaal leren tussen de deelnemers. Deze aanbeveling komt tegemoet aan diversiteit, verscheidenheid en het verhogen van inclusie als belangrijkste eisen binnen de meeste calls voor voorstellen door de EU.
- Duidelijke intellectuele eigendomsrechten samen met het werkveld vergemakkelijkt de ontwikkeling van toepasbare technologieën. Aangezien veel EU-calls spin-offs, start-ups, innovatie en technologie betreffen, is het adresseren van eigendomsrechten een noodzakelijke conditie voor het leggen van de basis voor wettelijk bindende voorstellen die de rechten van alle deelnemers beschermen en actieve deelname garanderen.
- Secundaire doelen zoals het versterken van human resources via PhD en postdoc training en uitwisselingsmogelijkheden voor studenten (naast het hoofddoel van het ontwikkelen van toepasbare technologieën) helpen in het realiseren van lange termijn voordelen als ook voordelen op het niveau van het ecosysteem van het programma. Projecten hoeven niet gezien te worden als een eenmalige activiteit met een begin en een eind. Ze zijn succesvol als internationale samenwerking geleid heeft tot de genoemde activiteiten. Dit garandeert duurzaamheid en groei richting verder netwerken.
- Verzekeren van soepel en gestroomlijnd management van het programma door verankering in een instituut met een goed ontwikkelde administratieve infrastructuur. Een groter aantal EU gefinancierde projecten noodzaakt het hebben van een projectmanagementbureau, wat de deelnemers in staat stelt om zich volledig op de inhoud van het project te concentreren. Dit resulteert in de ontwikkeling van een projectmanagementcultuur.
- Ruimte voor synergie en effecten van activiteiten die niet noodzakelijkerwijs in detail in het aangeleverde projectvoorstel beschreven staan. Naast het realiseren van het project zijn er verschillende gelegenheden in de implementatiefase die veranderingen en aanpassingen mogelijk maken om betere resultaten te kunnen bereiken. Dit wordt ook aangemoedigd door de respectievelijke projectambtenaren. Het project verwordt hiermee tot een dynamisch instrument voor internationale samenwerking.
- Opties toestaan voor aanvullende samenwerkingsinspanningen om de effecten te vergroten. De betekenis en het belang hiervan zijn hierboven uitgelegd – de projecten zien als een arena voor de ontwikkeling en uitvoering van meerdere projecten met bestaande en uitgebreide partnerschapsconsortia.
- Openen en onderhouden van platforms van kruisverbanden, niet alleen thematisch, maar ook tussen landen en tussen disciplines. Idealiter leidt internationale samenwerking tot meer thema’s en domeinen en gaat het voorbij aan bestaande specialisaties en expertise. Dit opent de mogelijkheid voor nieuwe partners om deel te gaan nemen, daarbij meer samenwerking (als in meer partners) en diversiteit (in relatie tot thematiek) creërend.
- De voorbeelden en inzichten laten zien dat succesvolle internationale samenwerking in het kader van EU-gesubsidieerde projecten in onderwijs en onderzoek verder gaan dan het bij elkaar brengen van organisaties uit verschillende landen met een idee voor een gezamenlijk initiatief of activiteit. Het vereist een ontwerpproces waarin de voor- en nafase even belangrijk zijn. Het ontwerpproces heeft langdurige samenwerking in de kern, waar partners klaar zijn om uit hun comfortzone te treden wat betreft proces en inhoud, waar innovatie een normaal onderdeel is van het DNA en waar duurzaamheid gezien wordt als continue in ontwikkeling in plaats van als het einddoel.
Projecten
- CULTURWB-project: https://culturwb.pmf.uns.ac.rs/
- STEPup project (Strengthening innovative social entrepreneurship practices for disruptive business settings in Thailand and Myanmar: https://stepup.fh-joanneum.at/
- Bronnen
- Christiansen, B. (Ed.). (2016). "Handbook of Research on Global Supply Chain Management. IGI Global. https://doi.org/10.4018/978-1-4666-9639-6”
- EU Commission report (2009), "Drivers of International collaboration in research” edited by Technopolis Group and Manchester Institute of Innovation Research. Directorate-General for Research, Brussels.
- OECD (2013), "International collaboration”, in OECD Science, Technology and Industry Scoreboard 2013: Innovation for Growth, OECD Publishing, Paris.