De carnavalswagen – een sociaal fenomeen
Optochten zijn onlosmakelijk met carnaval verbonden. Naast individuele deelnemers presenteren carnavalsverenigingen verklede loopgroepen en praalwagens. Met de bouw van deze praalwagens wordt al in het najaar begonnen. Er gaan vele uurtjes zitten in het bedenken, ontwerpen en lassen van de constructie, waarna de wagen met kippengaas, papier-maché en verf zijn uiteindelijke vorm krijgt. De kers op de taart is natuurlijk als de wagen een prijs wint.
Esther Peperkamp, Joya Jaworski, Pieter Pel, Sam Matheeuwsen en Sander Mazeland, Breda University of Applied Sciences
Er lijkt echter steeds minder animo voor deelname. Verschillende optochten zijn in de afgelopen jaren afgeblazen. In Etten-Leur (Zwaajgat en Stijlorenrijk) waren er in 2020 bijvoorbeeld 19 inschrijvingen (waaronder 4 wagens), waar dat er tien jaar eerder nog 31 waren (met 12 wagens). Carnavalsverenigingen hebben moeite om jongeren aan zich te binden, en bouwloodsen worden schaarser. Ook wordt al enige jaren gesproken van ‘festivalisering’ van het carnaval, waarbij carnaval meer gevierd wordt in de vorm van evenementen.
Toch zijn er nog steeds groepen die wagens bouwen en ontstaan er ook nog steeds nieuwe groepen. De socioloog Theo Fransen observeerde in 2014 dat in de voorgaande decennia het aantal carnavalsverenigingen juist was toegenomen, met name in de kleine kernen. Hij verklaart dit door te wijzen op het grote gevoel van eigen identiteit dat in de kleinere kernen leeft.
Duidelijk is dat deelname aan de carnavalsoptocht verder gaat dan het bouwen van een wagen. Het is een sociale gebeurtenis. Zoals het Brabants Dagblad kopt: "Lijm carnavalswagen houdt ook vriendengroep al 33 jaar bij elkaar”.Er is echter weinig onderzoek gedaan naar de sociale betekenis van het bouwen van een wagen. Studenten van Buas zijn daarom afgelopen najaar op onderzoek uitgegaan en hebben een groep jonge bouwers gesproken. Wat betekent het bouwen van een carnavalswagen nu eigenlijk voor hen?
Voor het onderzoek zijn observaties verricht tijdens de bouwavonden. Middels een survey is het sociale netwerk in kaart gebracht. Hiermee werden vragen beantwoord over bestaande en nieuwe sociale contacten. Ook zijn 5 interviews gehouden met leden om meer inzicht te krijgen in de aard en betekenis van deze sociale contacten.
De onderzochte carnavalsvereniging bestond uit ongeveer 30 tieners en jongeren in de leeftijd van 12 tot 19 jaar. De vereniging bestaat inmiddels een aantal jaar en werkt -soms met wat hulp van ouders- voor de tweede keer aan een grotere wagen. In dezelfde plaats (van minder dan 10.000 inwoners) zijn nog drie andere carnavalsverenigingen actief die een wagen bouwen. In de omringende plaatsen worden ook nog eens 10-15 wagens gebouwd.
Het onderzoek richtte zich allereerst op de oprichting en de werving van leden. De vereniging is opgericht door 7 jongeren (4 jongens, 3 meisjes) die elkaar kennen van de basisschool. De andere bouwers zijn via via bij de groep gekomen: een deel van de nieuwe bouwers is een bestaand contact van de oprichters, andere bouwers komen via deze contacten ("tweede generatie”) en ook weer via deze contacten ("derde generatie”). Sommige leden zijn familie van elkaar (broers en zussen), anderen kennen elkaar van voetbal of van school.
"Ik had ook al contact met mensen voordat ik bij de vereniging kwam en die hebben mij als het ware aangezet om er ook gezellig bij te komen.” (meisje 2)
Bestaande contacten zijn dus cruciaal voor het ontstaan en voortbestaan van de vereniging. De figuur beneden geeft de contacten weer die bestonden bij het begin van de deelname (zowel vriendschapsbanden als familiebanden).
Figuur 1. Bestaande vriendschappen en familiebanden
In een kleine gemeenschap is al gauw sprake van overlappende contacten. Zo meldt een geïnterviewde jongen dat hij met een ander lid in dezelfde vriendengroep zit, en dat hij drie anderen van het voetballen kent. Een meisje geeft aan dat ze mensen van het uitgaan kent, en van haar bijbaan.
Het werken aan de wagen levert ook weer nieuwe contacten op en maakt bestaande contacten hechter:
"…er zijn wel een aantal meiden waar ik nu goed mee omga, ook buiten het bouwen om die ik eerder niet kende. Daarnaast zijn [naam lid] en ik elkaar meer gaan zien omdat we door samen hier te werken betere vriendinnen zijn geworden”. (meisje 1)
De figuur hieronder geeft de vriendschappen weer die via deelname aan de carnavalsvereniging zijn ontstaan. Hierbij gaat het om vriendschappen die ook buiten de vereniging bestaan.
Figuur 2. Nieuwe vriendschappen tussen de leden van de carnavalsvereniging.
Uit de figuur wordt duidelijk dat er talrijke nieuwe vriendschappen zijn ontstaan. Op deze manier draagt de vereniging ook bij aan het sociale netwerk van leden en daarmee aan de lokale gemeenschap.
Volgens de leden onderscheidt deze groep zich van andere, grotere verenigingen waarbinnen niet alle leden elkaar kennen. Omdat de groep klein is, is er een ons-kent-ons sfeer. Dat is bij sommige groepen wel anders. De leden kennen mensen in andere groepen, en weten dus ook hoe het er in andere groepen aan toe gaat. Leden vragen zich ook af waarom je bij zo’n groep gaat als je de helft niet kent. Het contact vinden ze namelijk belangrijk.
Niet alle nieuwe contacten resulteren in vriendschappen die buiten de carnavalsvereniging worden voortgezet, maar ook de contacten die beperkt blijven tot de vereniging zijn belangrijk in sociaal opzicht. In een kleine plaats kom je elkaar al snel tegen. Doordat mensen met elkaar bekend zijn via het werk voor de carnavalsvereniging, zijn het geen vreemden op straat en wordt er sneller gegroet of een praatje aangeknoopt. Ook zulke contacten komen daarom ten goede aan het gevoel van verbondenheid in een lokale gemeenschap. Verder leren leden ook familieleden van anderen kennen:
"….[ik heb] daarnaast bijvoorbeeld ook familieleden van mensen hier leren kennen: ouders, broers en zussen die soms komen helpen en die ik eerder niet kende voordat ik bij de vereniging kwam. Met iedereen contact hebben maakt het echt een hechte groep en voelt het als een grote familie.” (Meisje 2)
Het onderzoek richtte zich ook op de bouwactiviteiten zelf. Het bouwen van een wagen is niet zomaar een vrijetijdsbesteding. Voor deelname aan het bouwen van een wagen is het belangrijk om te beseffen dat -hoewel iedereen welkom is om mee te bouwen- het noodzakelijk is dat er leden zijn met specifieke vaardigheden. Het bouwen van een wagen vergt kennis. In de groep moeten mensen zijn die het technische deel op zich kunnen nemen: lassen, slijpen, boren. Leden van de groep brengen vaardigheden mee, bijvoorbeeld omdat ze in het dagelijks leven ook als timmerman werken, of omdat ze een familielid hebben die lasser is en hen kan instrueren. Aan de andere kant is het gezamenlijk bouwen aan een praalwagen ook een gelegenheid om nieuwe vaardigheden te leren.
"Vorig jaar hadden we een meid bij de vereniging, nou nog trouwens, maar, die kon in eerste instantie niet lassen. Die hebben wij toch mee het proces in genomen om te kunnen lassen, om te kunnen slijpen, ja en dat kan ze nou eigenlijk zelfstandig” (Jongen 2)
Verder geldt: oefening baart kunst. Of zoals een groepslid zegt:
"Je eerste jaar een wagen, dan word je nooit eerste. Tweede jaar word je ook nooit eerste. Dat weet je van tevoren. Het is gewoon elk jaar persoonlijke groei en weer doorgaan. Ja. En steeds meer kennis van verschillende vakgebieden, zeg maar opbouwen.” (Jongen 1)
Bij de bouw van een wagen zijn daarom verschillende werkgroepen betrokken: voor het ontwerp, het bouwen van de constructie, en de afwerking. Daarnaast zijn er nog werkgroepen om bijvoorbeeld geld op te halen om het bouwen te bekostigen (naast de vrijwillige contributie van de leden). De meeste sociale interacties vinden plaats binnen deze subgroepen.
Op de bouwavonden zijn de verschillende subgroepen met hun eigen activiteiten bezig. Aan de ene kant van de loods wordt aan de constructie gewerkt, terwijl aan de andere kant de decoratieve elementen vorm krijgen. Het bouwen start al in het najaar en de leden brengen meerdere avonden per week door in de loods. De contacten tussen de verschillende leden zijn dus intensief. Op een bouwavond wordt over van alles en nog wat gekletst:
"Persoonlijke dingen hebben we het inderdaad wel over omdat we natuurlijk goed met elkaar omgaan. Ja. Niet alleen waar we hier mee bezig zijn maar ook over ons leven. En in het algemeen met de rest ook wel eigenlijk van alles. Van hoe het met je gaat en waar je mee bezig bent tot gewoon de belangrijke taken die moeten worden gedaan hier.” (meisje 2)
Naast de intensiteit speelt ook sfeer een rol. Met het bouwen van de wagen wordt er een voorschot op het eigenlijke carnaval genomen:
"Er is altijd een muziekje. Ja dan zijn we altijd gewoon een beetje aan het dansen, een beetje aan het meezingen, dus het is echt altijd wel alsof carnaval al een soort van is begonnen, terwijl je nog maar zo klein bent In het proces, zeg maar. Ja, Het is wel echt een goede sfeer, vind ik.” (meisje 3)
Tot slot zorgen ook de gedeelde focus en het toewerken naar een gemeenschappelijk doel voor saamhorigheid. Het bouwen van een carnavalswagen kan geduid worden als een ‘focale praktijk’ (focal practice), oftewel een activiteit die de aandacht vraagt van deelnemers en waarbij deelnemers dezelfde focus delen.
Een carnavalsvereniging kan op deze manier van grote betekenis zijn voor een lokale gemeenschap. Het fungeert als één van de platformen waarop sociale contacten vorm en betekenis krijgen. Tegelijkertijd is dit ook de achilleshiel van de carnavalsvereniging. Het succes van een carnavalsvereniging valt of staat immers bij actieve deelname en betrokkenheid. In dit opzicht hebben carnavalsverenigingen te maken met de algemene neerwaartse trend van het verenigingsleven. Zo laat onderzoek van sportclubs zien dat jongeren afhaken bij vaste trainingstijden en verplichtingen. Dit geldt ook voor de onderzochte groep. Opkomst om deel te nemen aan het bouwen is een terugkerend onderwerp. Zoals al eerder benoemd, wordt in de literatuur en in de media ook wel gesproken van de festivalisering van het carnaval. Het is een trend die niet zal verbazen in een land met zo’n grote ‘festivaldichtheid’ als Nederland. Festivalisering impliceert dat carnaval meer het karakter van een kortdurend evenement krijgt dan van een ritueel dat zich over een langere periode voltrekt en vaste taken en rollen kent. Ook impliceert het dat carnaval meer consumptief van aard wordt. Deze trend is relevant voor de relatie tussen carnaval en (lokale) sociale verbindingen. Vanuit de vrijetijdsliteratuur wordt namelijk beargumenteerd dat productieve vrijetijdsbestedingen (waarbij iets wordt gecreëerd) sterkere sociale verbindingen creëren dan consumptieve activiteiten. Tegelijkertijd maakt de studie van deze carnavalsvereniging duidelijk dat er wel degelijk behoefte is aan een gemeenschappelijke activiteit. De contacten en vaardigheden die de leden opdoen ten dienste van het gemeenschappelijk doel zijn minstens zo belangrijk als het eindproduct en dragen hiermee bij aan sociale binding in lokale gemeenschappen. Inderdaad, carnaval is meer dan een feest of evenement: carnaval is het vieren van de lokale gemeenschap.