De tweedeling in de stad lijkt toe te nemen en manifesteert zich ook ruimtelijk, de polarisatie in het ruimtelijk debat neemt toe
Aan het woord is Hoofdplanoloog bij de gemeente Amsterdam Dr. Jos Gadet, j.gadet@amsterdam.nl
Je bent afgestudeerd in 1986 en vrijwel direct daarna gaan werken bij de gemeente Amsterdam, waar je verschillende functies hebt bekleed. Kun je daar in het kort iets over vertellen?
"Ik begon als uitzendkracht onverwerkte interviews en enquêtes over het gebruik van parken in Amsterdam te analyseren wat tot leuke rapporten leidde. Dat was tot dan onbekend in Nederland, en omdat ik daarover ook in vakbladen publiceerde, zelfs in Duitse, werd mijn naam en dat type onderzoek bekend. Ik mocht voorlopig blijven, nam deel aan een groot recreatieonderzoek in het Amsterdamse Bos, en organiseerde met anderen een symposium daarover. Waardering, en een vaste aanstelling als beleidsmedewerker Recreatie. Nou vond ik recreatie een belegen woord, noemde me zelf vrijetijdsdeskundige en vond aansluiting bij de jonge Vereniging Voor de Vrijetijdssector (initiatief van onder anderen Hans Mommaas en Theo Beckers). Dat was een inspirerende en vrolijke club, met een landelijk netwerk. Dat netwerk heeft veel invloed gehad op het Amsterdamse ‘recreatiebeleid’. Omdat vrijetijd, openbare ruimte en economie steeds meer met elkaar verweven raakten, kon ik mijn interesse in ruimtelijke economie verder uitbouwen. Inmiddels ben ik hoofdplanoloog bij de gemeente, met een zwaar accent op ruimte en economie.”
In 2011 verscheen ‘Terug naar de stad - geografisch portret van Amsterdam’. Dat is nu 12 jaar geleden. Is dat portret nog hetzelfde? Wat is er sinds die tijd veranderd?
"De ontwikkelingen in die stad die ik in dat boek heb proberen te duiden, doen zich nog steeds voor.De woningmarkt is echter nog oververhitter geraakt, gentrification verloopt nog heviger, toerisme is exponentieel gegroeid, bewoners en bedrijven blijven maar komen. En de uithuizigheid van Amsterdammers is nog sterker gestegen. Kortom: drukte!! Dat leidt tot schuring. Sommige bewoners vervreemden van hun buurt, de tweedeling in de stad lijkt toe te nemen en manifesteert zich ook ruimtelijk, polarisatie in het ruimtelijk debat neemt toe. Het succes van de stad heeft niet zozeer keerzijdes, als wel negatieve neveneffecten. We koesteren nog steeds dat succes, maar moeten alle zeilen bij zetten om beleid te voeren dat die neveneffecten doet verdampen.
In deze uitgave van Vrijetijdstudies staat de druk op ruimte centraal. Er is natuurlijk veel te doen over stikstof en de consequenties voor landbouw en woningbouw. Hoe is dat voor Amsterdam?
Voordat de stikstofproblematiek een hot politiek item werd, had Amsterdam al besloten haar enorme woningbouwopgave niet te beantwoorden met stadsuitbreiding ("bouwen in het weiland”), maar met stadsinbreiding. Dat betekent verdichting, transformatie van bedrijventerreinen naar gemengde woon-werkgebieden, en hoogbouw op specifieke plekken. Dat is, volgens allerlei studies naar ‘laadvermogen’ van plekken in de stad, allemaal best mogelijk. Maar technisch en procedureel vergt dat nogal wat van de gemeente en ontwikkelaars. En dan heb ik het nog niet eens over de verhoogde bouwkosten, gebrek aan en moeilijk te krijgen personeel (ook bij onze afdeling Ruimte & Duurzaamheid van de gemeente). Een hele klus, soms frustrerend, maar meestal inspirerend.
In een stad als Amsterdam zijn bewoners goed gebekt, en bemoeien zich in steeds sterkere mate met stadsontwikkeling. Dat is toe te juichen (‘samen stad’ maken is een belangrijke ambitie van het gemeentebestuur), maar de ontwikkeling van de stad wordt er niet door versneld. Daarbij is er in Amsterdam na de oorlog veel bij gebouwd, voornamelijk op basis van de stedenbouwkundige tradities van Le Corbusier en de Amsterdamse stedenbouwkundige Van Eesteren. De ‘stijl’ van stedenbouw kenmerkt zich door functiescheiding en "licht, lucht en ruimte’. De tijd van functiescheiding is in steden waar alles om interactie draait, nu voorbij, maar die stenen staan er nog. Er woedt nog steeds een stevig debat tussen beschermers van deze functionalistische wijken en planologen die erop wijzen dat juist hier nog veel ruimte is voor verdichting. Ik behoor overigens tot de laatste stroming. "
En dan in het bijzonder: vrijetijdsvoorzieningen/activiteiten en toerisme? Welke input kunnen jij en je collega’s geven op het beleid van de gemeente Amsterdam vanuit jullie deskundigheid?
"De enorme verdichtingsopgaven in Amsterdam schreeuwen net zo hard om vergroening. Een van de conclusies uit onze Grote Groenonderzoeken (onderzoek naar het gebruik van parken, recreatiegebieden in omgevingsgroen, die we sinds 1996 geregeld uitvoeren), is dat verdichting niet zonder vergroening kan. Dat lijkt een tegenstelling, maar hoeft dat niet te zijn. Stedelingen zijn zeer uithuizig gericht, zowel in hun werk- zorg- en vrijetijd. Vriendschappen, contacten met bekenden, relaties met collega’s, en afspraken met cliënten, het wordt in sterk toenemende mate gedaan op aantrekkelijke plekken (groen, liefst in combinatie met water) in de stad, en het liefst om de hoek. Het gebruik van het omgevingsgroen is in de laatste jaren geëxplodeerd. In de meeste projecten zijn de inzichten uit die onderzoeken gemeengoed geworden. Het Amstelkwartier met zijn beroemde park Somerlust in Amsterdam is daarvan een in mijn ogen prachtig voorbeeld.
Ik wil ook graag wijzen op een van onze recente verkenningen Vitale Buurten (in opdracht van de Omgevingsvisie Amsterdam 2050. Een menselijke metropool). Vitale buurten zijn buurten waar bewoners en ondernemers zich sociaal en economisch kunnen ontwikkelen, en die gemakkelijk zijn aan te passen (om te bouwen) om aan de sociaaleconomische dynamiek ‘ruimte’ te geven. Het gaat om een samenspel tussen het ruimtelijk, sociaal en economisch domein om duurzame groei van de stad mogelijk te maken. We hebben dankzij onze deskresearch, interviews, schouwen en verdiepende sessies sociale, economische en fysieke kenmerken omschreven waaraan een vitale buurt moet voldoen. Daarover bestaat eigenlijk geen discussie.
Het project Vitale Buurten is gaandeweg eerder het bundelen van bestaand sectoraal en soms divergerend beleid (10-minuten stad, gezonde stad, gemengde stad, duurzame stad) geworden, dan het opstellen van nieuw beleid.
Realisering is echter moeilijk, en als we op de huidige manier doorgaan met gebiedsontwikkeling versterken we de ruimtelijke en sociaaleconomische tweedeling in Amsterdam. Oorzaken voor de gebrekkige realisatiekracht zijn terug te voeren op onze organisatie, samenwerking tussen stakeholders, werken met kaders én tegelijk flexibel kunnen zijn, en inzet van divers financieel instrumentarium. Het realiseren van vitale buurten is dan ook een andere manier van werken organiseren.”
Jane Jacobs is een inspiratiebron voor je. Er is echter ook kritiek op haar werk. Bijvoorbeeld dat ze naar de stad keek vanuit haar eigen, geprivilegieerde (witte), perspectief en daarom geen oog heeft voor etniciteit en klasse en daaruit voortvloeiende machtsverhoudingen en discriminatie. Kun je je vinden in deze kritiek? Hoe benader je zelf machtsverhoudingen (niet)?
"Iedereen kijkt in beginsel vanuit een (subjectief) perspectief. Waar het om gaat is dat je vanuit je expertise processen kunt zien of ontdekken, en die op een logisch manier probeert te analyseren, duiden en wellicht (op andere plekken) kunt voorspellen. Òf je dat kunt, hangt af van talent in combinatie met academische ontwikkeling. Jane Jacobs had geen academische titel, maar uitzonderlijk veel talent om stedelijke en economische processen inzichtelijk te maken. Einstein was ook wit en geprivilegieerd, niemand trekt zijn genialiteit in twijfel. Voor mij is Jacobs een soort Einstein van de sociale wetenschappen.
Ik bestudeer sociale en economische ruimtelijke processen en probeer die te vertalen naar ruimtelijk beleid. Ik ben blij dat ik uit een arbeidersmilieu uit de zuidelijke periferie afkomstig ben. Dat heeft zeker mijn kijk op het leven verrijkt, maar of het mijn professionele blik op de ruimtelijke ordening nou heeft beïnvloed?
Natuurlijk spelen machtsverhoudingen een rol in de uitwerking van de ruimtelijke ordening. Transparantie en discussie hierover in ons vak zijn dan ook zeer belangrijk. Maar dan gaat het meer over inhoud dan over poppetjes die de discussie voeren.”
Een ander punt van kritiek op Jane Jacobs betreft ‘ruimtelijk determinisme’ – het idee dat ruimtelijke indeling bepalend is voor de sociale processen die er plaatsvinden, en dat sociale issues dus opgelost zouden kunnen worden door ruimtelijke planning. In hoeverre kun je je daarin vinden?
"In welke buurt je geboren bent bepaalt voor een belangrijke mate je sociaaleconomische status en je verdere kansen in het leven. Het zou naïef zijn te denken dat ruimtelijke inrichting daarin geen rol zou spelen. Bijna alle (Westerse) stadswijken die zijn gebaseerd op het stedenbouwkundig uitgangspunt van het functionalisme van Le Corbusier (scheiding van functies, woontorens in het groen) hebben te kampen met sociaaleconomische problemen. Natuurlijk zijn het verschillende variabelen die interfereren en uiteindelijk resulteren in de onmenselijke toestanden in de Parijse banlieues en de zeer problematische omstandigheden in de Westelijke Tuinsteden in Amsterdam.
In de Parijse banlieues werd ik tijdens een excursie begin deze eeuw snoeihard met de desastreuze en mensonterende effecten van grootschalige functionalistische uitbreidingsgebieden geconfronteerd. Haast niemand wil in deze monofunctionele wijken (waar amper economische activiteit is) wonen en daarmee worden ze ‘stortplaatsen’ voor migranten die soms linea recta vanaf de Parijse vliegvelden naar de banlieues worden gedeporteerd. Onder de kinderen die zijn geboren in Clichy sous Bois, Trappes en La Grande Borne zit naar alle waarschijnlijkheid net zoveel talent als onder de jeugd uit de elitaire wijk Paris Rive Gauche.
In de banlieues wordt dat talent echter niet ontwikkeld. Het onderwijs is er karig tot slecht als gevolg van een massale concentratie van een gestigmatiseerde bevolking met taalachterstanden. En als kinderen hun talent al kunnen ontwikkelen dan kunnen ze het niet verzilveren omdat de toegang tot banen voor hen is afgesloten. De afstand tot Parijs is te groot en vaak slecht bereikbaar met het openbaar vervoer. In tijden van de heersende kenniseconomie, een interactie-economie van talenten, komt dat dubbelhard aan! Die economie nestelt zich bij voorkeur in centrumstedelijke, gemengde milieus en de andere, vreemde, nieuwe, inspirerende gedachten vanuit Parijs dringen niet door tot de publieke ruimten van de banlieues. Publieke ruimten? Openbare ruimten? Nee, ideeënarme open, lege, en bovenal groene ruimten. Ik ben het dan ook hartgrondig eens met de Britse publicist Theodore Dalrymple die ooit zei dat ‘Le Corbusier was to architecture, what Pol Pot was to social reform’. In het Democratisch Kampuchea was er geen sprake van een onbezorgde vrije tijd. In de banlieues heeft de bevolking vrijetijd genoeg, maar ze weet niet wat ze ermee aan moet in die eindeloze groene vlaktes zonder uitdagingen of keuzemogelijkheden.
Als mensen de keuze hebben de monofunctionele woonwijken links te laten liggen, en dat doen ze, dan zijn het natuurlijk kansarmere groepen die er komen wonen. Op hun beurt zorgen zij voor zwarte scholen, wat er weer toe leidt dat jongeren hun talenten niet kunnen ontwikkelen. Je moet dan van behoorlijk cynische huize komen om hier geen relatie tussen de fysieke kwaliteit van de woonomgeving en het gedrag van bewoners in te zien. De feiten laten ons hier simpelweg niet in de steek! Dat verwijt aan Jane Jacobs is dus niet steekhoudend.”
Tot slot: wat kunnen andere steden leren van Amsterdam? En welke andere steden zijn een inspiratiebron voor jou?
"Amsterdam is altijd een internationale stad geweest, met grote en structurele migratiestromen, dat heeft de stad veel opgeleverd. Welvaart, status, tolerantie, grote denkers en kunstenaars. Die open houding van de stad heeft mij altijd getrokken, al helt de Zeitgeist de laatste jaren vervaarlijk over naar een wat bekrompene en navelstaarderige wijze van tegen de wereld aankijken. Ook in ons vak. Zo vind ik de hotelstop onbegrijpelijk. Over de locatie van hotels kun je discussiëren, maar om bezoekers te weren uit je stad, om het effect van hotels op de ontwikkeling van buurten te veronachtzamen, is heel erg jammer. Dat mensen je stad willen bezoeken moet je omarmen. De negatieve effecten die dat met zich meebrengt moet je bestrijden, niet de instroom zelf. In grote delen van de stad zou men maar wat graag toeristen ontvangen.
Van alle steden die een dynamische ontwikkeling doormaken kun je veel leren. We zoeken te weinig contact met steden in de ons direct omliggende landen. Dat contact zou vaker en intensiever moeten. Ik bezoek daarvoor met grote en hongerige regelmaat Berlijn, Hamburg, Wenen, Brussel, Londen en Zürich. "