CELTH-onderzoek maakt klimaatrisico’s voor Nederlandse touroperators inzichtelijk
Reisbranche moet en wil duurzamer maar kan dat niet zonder de overheid
Veel Nederlandse touroperators lopen beduidende klimaatrisico’s. Dat geldt vooral voor touroperators met bestemmingen in hun portfolio die gevoelig zijn voor klimaatverandering en touroperators die sterk afhankelijk zijn van de luchtvaart. Touroperators zien dat ook in maar kunnen zonder hulp van de overheid die transitie niet op snelheid maken. Dat blijkt uit onderzoek van CELTH mede gefinancierd door Stichting Natuur & Milieu in samenwerking met de reisbranche.
Auteur: Ton Vermeulen
In het onderzoek zijn met een eerste versie van de KLIMARISKSCAN de klimaatrisico’s voor Nederlandse touroperators inzichtelijk gemaakt. De onderzoekers hebben 18 verschillende klimaatrisico’s gevonden die impact hebben op de reisbranche. Die risico’s zijn voor het productaanbod van veel touroperators en vakantiekeuzes van Nederlanders op termijn ingrijpend. Populaire bestemmingen worden minder geschikt voor toerisme door hitte, droogte of juist veel neerslag. Tegelijkertijd zal de luchtvaart door overheidsmaatregelen en beprijzen onaantrekkelijker en duurder worden om de impact van vliegen op het milieu te beperken.
Touroperators zullen zich moeten richten op andere bestemmingen en vervoersmodaliteiten. Ook de nationale en Europese overheden zijn aan zet. Zij moeten investeren in duurzame vliegtuigbrandstoffen en een Europees treinennetwerk. Ook met diverse beleidsmaatregelen kunnen ze een duurzaam productportfolio van touroperators bedrijfsmatig interessant maken.
Menno Stokman, directeur van onderzoeksnetwerk CELTH: "Het is bijzonder dat Stichting Natuur & Milieu, de reisbranche en CELTH in het onderzoek hebben samengewerkt. Er is echter een steviger kennisfundament en sturingsinstrumentarium noodzakelijk om te zorgen dat zowel aan de vraagzijde als de aanbodzijde een verandering teweeg wordt gebracht.”
Nederlandse touroperators lopen beduidende klimaatrisico’s
In het onderzoek zijn klimaatrisico’s voor Nederlandse uitgaande touroperators in kaart gebracht. Van de 199 onder de loep genomen touroperators lopen er 83% beduidende tot hoge klimaatrisico’s. Zij maken doorgaans uitsluitend gebruik van fossiel afhankelijke transportmodaliteiten en/of bieden bestemmingen aan die gevoelig zijn voor klimaatverandering. Deze touroperators lopen als gevolg daarvan fysieke-, transitie- en aansprakelijkheidsrisico’s.
Het gaat bij fysieke risico’s dan bijvoorbeeld om directe gevolgen van de klimaatverandering zoals schade aan activa en effecten van extreem weer op de gezondheid en welzijn van klanten. Bij transitierisico’s gaat het om risico’s in het overgangsproces naar klimaat- en milieuvriendelijker economie zoals stijgende verzekeringspremies, repatriëringskosten en schadevergoedingen, toenemende onverzekerbaarheid van materiële activa, hogere solvabiliteitseisen door financiers en het stranden van activa. Beleidsmatig zijn er risico’s door strenger klimaat & milieubeleid en daarmee samenhangende directe en indirecte prijseffecten. Aansprakelijkheidsrisico’s betreffen onder andere mogelijke klimaatrechtszaken en de gevolgen daarvan.
Van de 199 onder de loep genomen touroperators lopen er 83% beduidende tot hoge klimaatrisico’s.
Vliegvakanties maken touroperators kwetsbaar voor klimaatrisico’s
"Vliegvakanties, met name over grotere afstanden, hebben een klimaatimpact die vaker juridisch en maatschappelijk ter discussie zal worden gesteld” aldus Harald Buijtendijk, hoofddocent en onderzoeker duurzaam toerisme bij het Centre for Sustainability, Tourism and Transport van Breda University of Applied Sciences en hoofdauteur van het rapport. "Tegelijkertijd stellen juist vliegtuigen reisorganisaties in staat winstgevend vakanties aan te bieden naar bestemmingen die kwetsbaarder zijn voor de effecten van klimaatverandering. Reisorganisaties die voor hun product dus grotendeels afhankelijk zijn van met name long-haul luchtvaart zijn daarmee aanmerkelijk kwetsbaarder voor klimaatrisico’s.” Buijtendijk signaleert ook dat de luchtvaart te langzaam verduurzaamt. "Duurzamere vliegtuigbrandstof is duur en blijft schaars.En de prijs van CO2 emissierechten zal stijgen. Met het vliegtuig op vakantie wordt dus duurder. Ook zullen bepaalde bestemmingen en productvormen minder aantrekkelijk worden voor consumenten door normverschuiving en de steeds zichtbare fysieke effecten van klimaatverandering op vakantiebestemmingen.”
Dat wordt onderschreven door Piet Sprengers, Manager Duurzaamheidsstrategie en Beleid bij ASN Bank: "Het groeiende aanbod van met name vliegreizen vergroot de klimaatrisico’s voor de reisbranche maar ook voor andere sectoren. De reisbranche zet daarmee eigenlijk zelf het eigen businessmodel onder druk. Gelukkig zitten reisorganisaties in de positie om zowel iets aan de oorzaken van de klimaatrisico’s voor iedereen te doen als aan de gevolgen voor hun eigen sector.”
Shift op vele fronten noodzakelijk
Touroperators kunnen klimaatrisico’s beperken door operationele en strategische interventies zoals het terugbrengen van luchtvaartafhankelijkheid en het in de markt zetten van andere bestemmingsregio’s met een lager risico. Dat is evenwel niet eenvoudig. Touroperators zien een dergelijke aanpassing als een groot commercieel risico zolang consumentengedrag onveranderd blijft en er geen Europees level-playing field is voor een duurzame reisbranche. Er is dus meer druk van buiten nodig om een transitie op gang te brengen.
Deze transitie zal daarom gestimuleerd moeten worden met een Europese beleids- en investeringsagenda in duurzame vervoersmodaliteiten zoals betere internationale treinverbindingen en een brede beschikbaarheid van duurzame vliegtuigbrandstoffen zoals SAF. Naast dit stimulerende beleid zijn andere internationale beleidsinterventies mogelijk zoals een internationale belasting op kerosine en het aanscherpen van het Europese emissiehandelssysteem. Pas dan wordt het voor touroperators lonend te investeren in een duurzame transitie. De Nederlandse overheid kan touroperators faciliteren door uitgaand toerisme minder luchtvaart afhankelijk te maken door bijvoorbeeld een afstandsgebonden vliegtaks en een juridisch vastgelegd CO2 plafond voor Nederlandse luchthavens.
Op deze manier wordt het interessanter voor reisorganisaties om productaanbod minder luchtvaartafhankelijk te maken en zich te richten op bestemmingen die minder kwetsbaar zijn voor de effecten van klimaatverandering. Dit komt hun eigen toekomstbestendigheid ten goede.
De Nederlandse overheid kan touroperators faciliteren door uitgaand toerisme minder luchtvaart afhankelijk te maken door bijvoorbeeld een afstandsgebonden vliegtaks en een juridisch vastgelegd CO2 plafond voor Nederlandse luchthavens.
In de tussentijd kan de branche zelf veel doen door reizigers te informeren over risico’s op bepaalde bestemmingen en de impact van hun reizen op het klimaat; met name vaker ver te vliegen. Tegelijkertijd kunnen ze investeren in het verlagen van hun afhankelijkheid van de luchtvaart door een andere vervoerwijze aan te bieden zoals trein of elektrische auto en andere bestemmingen met eenzelfde beleving in hun portfolio op te nemen.
Meer onderzoek naar klimaatrisico’s nodig
Onderzoek naar klimaatrisico’s staat in veel sectoren nog in de kinderschoenen. KLIMARISKSCAN kan doorontwikkeld worden, bijvoorbeeld naar een compleet klimaatrisico-model voor toerisme. Ook is het waardevol om voor de populairste Nederlandse vakantiebestemmingen regelmatig te meten hoe vanuit Nederlands reizende vakantiegangers blootstelling aan de effecten van klimaatverandering ervaren en hoe dit hun vakantiegedrag beïnvloedt. Menno Stokman: "Dergelijk tools en data helpen zowel de industrie als beleidsmakers om gedragsveranderingen aan zowel de vraag als aanbodzijde te realiseren en zo duurzamer reizen mogelijk te maken.”
Over het onderzoek
Het onderzoek ‘Klimaatrisico’s voor Nederlandse touroperators’ is uitgevoerd door het Centre of Expertise Leisure, Tourism & Hospitality (CELTH), is mede gefinancierd door Stichting Natuur & Milieu, en in samenwerking met de reisbranche uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd door Harald Buijtendijk (Breda University of Applied Sciences), Cheryl van Adrichem (Wageningen University) en Frank Peeters (HZ University of Applied Sciences).